Spelregels schaken

Spelregels schaken

Bij een schaakspel heeft iedere speler 16 schaakstukken. Een schaakbord is opgedeeld in 64 speelvakjes. Ieder vakje heeft een letter/cijfercombinatie. De letters en cijfers kan je terugvinden naast de speelvakjes op het speelbord. Wanneer je je tegenstander mat hebt gezet ben je de winnaar van het spel. Mat wil zeggen dat het schaakstuk de koning schaak staat en geen zet meer kan doen waarbij hij zichzelf niet opnieuw schaak zet. Spelers mogen om de beurt een zet doen en de witte speler mag altijd beginnen. Een zet is het verplaatsen van een schaakstuk van het ene naar het andere spelvakje. Voor elk schaakstuk gelden regels met betrekking tot het verplaatsen. Over de schaakstukken en het verplaatsen kun je hieronder meer lezen.

Schaakstukken

Bij het schaakspel beschik je over verschillende soorten schaakstukken. Deze schaakstukken hebben ieder regels die betrekking hebben op het verplaatsen. Hieronder een overzicht:

Met een pion kun je een passant slaan. Ook kan het voorkomen dat een pion promotie maakt wanneer de pion de andere kant van het bordspel bereikt. Een tweede bijzondere zet is de rokade. Dit is een zet waarbij twee stukken tegelijk mogen worden verplaatst. Wanneer je de basisregels kent kun je je verdiepen in het passant slaan, promotie maken en de rokade.

Terug naar overzicht